De voorbije zeven jaar hadden de musea van de Vlaamse Gemeenschap 1,7 miljoen euro kunnen uitsparen aan verzekeringskosten. Jammer, ze betaalden toch. Vlaanderen biedt namelijk geen dekking voor schadeloosstelling. Geert Sels
Buitenlandse kunstwerken die aan Belgische musea worden geleend, zijn verzekerd tegen eventuele schade. Voor ambitieuze tentoonstellingen met topwerken loopt die factuur hoog op.
Eigenlijk is dat weggegooid geld. Als de overheid zich garant stelt om de schade te vergoeden, kunnen die verzekeringskosten volledig wegvallen. Of gedeeltelijk, naargelang de regeling.
Het probleem is dat Vlaanderen geen regeling heeft. Bijgevolg geven onze musea pakken geld uit die beter besteed zouden kunnen zijn. Haast niemand doet dat nog. In Europa doen alleen wij het nog, in het montere gezelschap van Cyprus, Estland, Griekenland, IJsland, Litouwen, Zwitserland en Portugal.
De Europese Unie is nochtans voorstander om het anders aan te pakken. De EU wil niet liever dan dat landen hun kunstcollecties aan elkaar uitlenen en smeekt haast om een ‘regeling voor schadeloosstelling’ (of indemniteit) aan te nemen.
Bij een indemniteitsregeling neemt een overheid het risico over van een museum dat buitenlands werk exposeert. Als zo’n kunstwerk beschadigd raakt, is het de overheid die het verlies aan de eigenaar compenseert. Doordat het risico afgedekt is, kan een museum een bruikleen afsluiten zonder nog een verzekering te nemen bij een commerciële verzekeringsmaatschappij. Enkele recente tentoonstellingen maken duidelijk hoeveel er kan worden bespaard. De expositieVan Eyck tot Dürer, in 2011 in het Groeningemuseum, had een totale verzekerde waarde van 560 miljoen euro. Er werd voor 550.000 euro aan verzekeringen betaald.
Andere ambitieuze exposities warenBritish Vision in het Museum voor Schone Kunsten Gent (378 miljoen euro verzekerde waarde),Rogier van der Weyden in M Leuven (270 miljoen euro) enEnsor en de avant-garde in Muzee (143 miljoen euro).
Nodeloze kosten
De Europese Unie becijferde het effect van de regeling over vijf jaar. Zeven landen schatten dat ze in vijf jaar tijd samen 50 miljoen euro konden uitsparen aan verzekeringskosten. Europa beveelt deze regeling aan omdat het risico op schade uitermate beperkt is. In de loop van vijf jaar tijd waren er maar 55 schadegevallen, waarvan er 13 aanvaard werden. De schade die de overheid moest vergoeden bedroeg gemiddeld 27.566 euro. Peanuts, dus.
Als het risico minimaal is, en als er zoveel mogelijkheid is tot besparen, waarom doen we dat dan niet? De museumwereld is vragende partij en de eerste beleidsvoorbereidingen dateren ook alweer uit 2004. Bij het begin van haar mandaat zette minister van Cultuur Joke Schauvliege (CD&V) in het regeerakkoord dat ze een ‘Vlaams indemniteitsdecreet’ zou invoeren. Sindsdien dook het onderwerp enkele keren op. Op parlementaire vragen antwoordde de minister het in 2011 te zullen invoeren.
Nu haar mandaat ten einde loopt, komt het dossier opnieuw op de agenda. Om een decreet gestemd te krijgen is het de allerhoogste tijd. Bij de begrotingsbesprekingen in december vroeg Philippe De Coene (SP.A) of er geld voor uitgetrokken is. De minister antwoordde toen dat de ‘regeling een grote waarborg van de Vlaamse overheid vraagt, en dat er een budgettair probleem is.’ Jean-Jacques De Gucht (Open VLD) dient een dezer dagen een voorstel tot decreet in.
Het voorbereidend werk ligt nochtans klaar. Er is een afgeronde conceptnota, waarin de effecten van de regeling voor de Vlaamse museumwereld in kaart zijn gebracht. De vraag is of inderdaad het geld ontbreekt om de regeling vooralsnog in te voeren.
In de voorbereidende nota is de impact van de regeling berekend op alle musea van de Vlaamse Gemeenschap vanaf 2006 tot 2012. Er kwamen 133 exposities in beeld. Alles samen werd voor 1,8 miljoen euro aan verzekeringspremies betaald en er deden zich 31 schadeclaims voor (voor samen 84.886 euro). Het bedrag aan verzekeringskosten verminderd met de schadeclaims: de musea hebben 1,7 miljoen euro nodeloos betaald.
De regeling invoeren, zou vooral interessant zijn voor musea die hoge bedragen spenderen aan verzekeringen. Dat zijn vooral de musea die oude meesters of moderne kunst exposeren. Ook tentoonstellingen in openlucht zouden aanzienlijk kunnen besparen.
Het rapport schat dat jaarlijks vijf tot zes grote tentoonstellingen in Vlaanderen in aanmerking zouden komen voor de regeling. Vooral de Musea voor Schone Kunsten (Gent en Antwerpen), het Groeningemuseum en Muzee zouden er baat bij hebben. Een garantiestelling bij kleinere exposities loont weinig.
Piloot
Een knoop die nog moet worden doorgehakt, is hoe groot de dekking is die de Vlaamse Gemeenschap wil geven. Sommige landen nemen honderd percent van het risico op zich. Andere gaan voor fiftyfifty, of voor de eerste dertig percent van de schade.
Philippe De Coene: ‘Dit systeem hoeft niet zo duur te zijn. Men zou met een beperkt aantal musea kunnen starten, en de regeling in een volgende legislatuur uitbreiden. Het zou de musea toelaten om voor zeer ambitieuze projecten te gaan die nu uit de boot dreigen te vallen. Indirect is het een stimulans voor het stedenbeleid, want blockbusters trekken buitenlandse toeristen.’
Minister Schauvliege gaat bij wijze van experiment één groot pilootproject uittesten. In september opent in Bozar de expositieRubens and his legacy, waarvoor het Museum voor Schone Kunsten Antwerpen samenwerkt met de Royal Academy uit Londen. Daarin zitten buitenlandse bruiklenen van Van Dyck, Gainsborough, Delacroix en Rembrandt.
Voorts wordt het een dubbeltje op zijn kant om nog een decreet gestemd te krijgen. En blijven we dus nodeloos cultuurgeld verspillen. De verzekeringsmaatschappijen lachen in hun vuistje.